ECLI:NL:HR:2014:922

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
13/05728
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake oplichting

Op 15 april 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 28 juli 2005 was gewezen. De aanvraagster, geboren in 1938, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens oplichting. De aanvraag tot herziening was ingediend door haar advocaat, S.J.M. Jaasma, en was gebaseerd op nieuwe feiten die volgens de aanvraagster niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen. De Hoge Raad heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de eisen die zijn gesteld in de Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 460. Deze artikelen vereisen dat een herzieningsaanvraag goed gemotiveerd is en dat nieuwe feiten, die niet eerder bekend waren, voldoende onderbouwd worden gepresenteerd. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag niet voldeed aan de gestelde eisen, omdat deze niet voldoende gemotiveerd was en niet de nodige precisie bevatte over de nieuwe feiten. Hierdoor kon de Hoge Raad de aanvraag niet in behandeling nemen. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening dan ook niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere veroordeling in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gedetailleerde onderbouwing van herzieningsaanvragen in het strafrecht.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. 13/05728 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 28 juli 2005, nummer 24/001439-04, ingediend door S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2003 - de aanvraagster ter zake van "oplichting" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft voorts kennisgenomen van alle nadien, tot aan de datum van dit arrest binnengekomen correspondentie met betrekking tot deze aanvraag.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Naar luid van art. 460, tweede lid, Sv dient de aanvraag de gronden te vermelden waarop deze berust. De aanvraag zal dus naar behoren gemotiveerd dienen te zijn. Dat vindt bevestiging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot het huidige art. 460 Sv heeft geleid (Kamerstukken II 2008-2009, 32 045, nr. 3, p. 32).
3.3.
Hieruit - bezien in samenhang met de omstandigheid dat ingevolge art. 460 Sv de indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden aan rechtsgeleerde raadslieden en de procureur-generaal bij de Hoge Raad - volgt dat uitsluitend een herzieningsaanvraag welke aan deze motiveringseis voldoet, in behandeling kan worden genomen. Een aanvraag die daaraan niet beantwoordt, is niet aan aanvraag als in de wet bedoeld en moet daarom buiten behandeling blijven.
3.4.
Dat betekent dat ingeval een op art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv steunende aanvraag een beroep doet op een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling,
a) de aanvraag een nauwkeurige omschrijving dient te behelzen van bedoeld gegeven (hierna: het novum), dus zonder daartoe slechts te verwijzen naar eventuele bijgevoegde bescheiden;
b) de aanvraag de redenen moet vermelden waarom het novum tot één van de genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden;
c) de aanvraag, indien deze ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie dient uiteen te zetten (i) waarom welk onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en (ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak.
Slechts indien de aanvraag aan deze eisen voldoet, is de Hoge Raad in staat de gegrondheid ervan adequaat te beoordelen.
3.5.
Indien de aanvraag - zoals in het onderhavige geval - aan die eisen niet voldoet, kan zij op grond van een tekortschietende motivering niet gelden als een aanvraag in de zin der wet en moet zij daarom buiten behandeling blijven. De aanvraag kan derhalve niet worden ontvangen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.