Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding in een strafzaak. De Hoge Raad heeft op 15 april 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was geboren in 1943 en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De appeldagvaarding was op 17 januari 2011 tevergeefs aangeboden op het adres dat de verdachte had opgegeven, waarna deze op 31 januari 2011 aan de griffier van de Rechtbank Den Haag was uitgereikt. De advocaat van de verdachte, mr. G.A. Soebhag, had een middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd over het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. Het Hof had vastgesteld dat het opgegeven adres van de verdachte als feitelijke woon- of verblijfplaats kon worden aangemerkt, ondanks dat de verdachte ten tijde van de betekening niet ingeschreven stond in de GBA. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat het niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.