ECLI:NL:HR:2014:916

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12/01780
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van bewijsuitsluiting in verband met stemherkenning en redelijke termijnoverschrijding in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1966, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren en afleveren van hennepstekken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde werkstraf.

De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de verwerping van het verweer van de verdachte dat het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning niet als bewijs mocht worden gebruikt. Het Hof had geoordeeld dat de bevindingen van de verbalisanten, die op ambtseed waren opgemaakt, niet de inhoud van de verklaringen van de verdachte betroffen en derhalve niet als bewijsmateriaal konden worden aangemerkt dat was verkregen als gevolg van de verklaringen van de verdachte. De Hoge Raad heeft deze opvatting van het Hof onderschreven en geoordeeld dat er geen sprake was van een onjuiste rechtsopvatting.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het derde middel van de verdachte beoordeeld, dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 150 uren naar 142 uren, met een subsidiaire vervangende hechtenis van 71 dagen.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. 12/01780
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 april 2012, nummer 20/004618-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde werkstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 14 april 2009 niet van het bewijs heeft uitgesloten.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 20 juli 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft vervoerd en afgeleverd, een hoeveelheid hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3.
Het Hof heeft onder meer het volgende bewijsmiddel tot het bewijs gebezigd:
"20. Het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning, op ambtseed opgemaakt en op 14 april 2009 ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierpagina's 53 en 54, zijnde onderdeel van het persoonsdossier van verdachte [verdachte], op ambtseed opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], Politie Brabant Noord, Divisie Centrale Recherche, proces-verbaalnummer 28-820602, onderzoek Tapas, sluitingsdatum 14 april 2009, doorgenummerde dossierpagina's 53 en 54, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Door ons werden twee telefoongesprekken, gespreknummers [002], d.d. 15 juli 2008 17.43 uur en [003] d.d. 16 juli 2008 11.40 uur op dinsdag 14 april 2009 ten gehore gebracht aan verdachte [verdachte].
Wij verbalisanten herkenden en hoorden in deze telefoongesprekken [dat] de door ons op dinsdag 14 april 2009 als verdachte gehoorde [verdachte], gespreksdeelnemer was. Verdachte [verdachte] maakte bij deze telefoongesprekken gebruik van het telefoonnummer 06-[004]."
2.4.
De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende in:
"De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidende onderzoek, ten gevolge waarvan de inhoud van zowel de door verdachte afgelegde verklaring(en) van 14 april 2009 bij de politie als van het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 14 april 2009 niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte voorafgaand aan zijn (eerste) verhoor door de politie niet is gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen, zodat sprake is van schending van de zogenoemde Salduz-norm.
(...)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege deze schending van de Salduz-jurisprudentie ook de inhoud van het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 14 april 2009 niet voor het bewijs mag worden gebezigd.
(...)
In het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 14 april 2009 relateren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat zij op 14 april 2009 twee telefoongesprekken hebben beluisterd voor stemherkenning. Zij namen daarbij waar dat [verdachte] die zij die dag als verdachte hadden gehoord, aan deze gesprekken deelnam en zij stelden vast dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer 06-[004]. Het hof gaat er derhalve van uit dat de betreffende verbalisanten de stemherkenning hebben gebaseerd op het stemgeluid van verdachte dat zij tijdens de met de Salduz-jurisprudentie strijdige verhoren van verdachte hebben waargenomen.
Dit laatste leidt er naar het oordeel van het hof echter niet toe dat de stemherkenning van het bewijs moet worden uitgesloten. Met uitsluiting van de verklaringen voor het bewijs wordt naar het oordeel van het hof bedoeld uitsluiting van de inhoud van de door de verdachte afgelegde verklaringen. Die uitsluiting raakt het bewijs en niet de verdere opsporing. Het opmaken van een proces-verbaal van identiteit en stemherkenning heeft plaatsgevonden in het kader van het (verdere) opsporingsonderzoek waarbij de verdachte voor de aanvang van de verhoren aan de hand waarvan zijn stem is herkend en zijn deelname aan telefoongesprekken is vastgesteld, is gewezen op zijn recht dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Het hof verwerpt mitsdien ook in zoverre het verweer."
2.5.
In de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de in het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van 14 april 2009 gerelateerde bevinding van de verbalisanten, die is gebaseerd op hun waarneming van het stemgeluid van de verdachte tijdens de eerdere verhoren op die dag, niet de inhoud van de verklaringen van de verdachte betreft noch kan worden aangemerkt als bewijsmateriaal dat is verkregen als een rechtstreeks gevolg van de verklaringen van de verdachte afgelegd tijdens die verhoren. Door op grond daarvan het verweer te verwerpen dat als gevolg van het op grond van het zogenoemde Salduz-jurisprudentie geconstateerde vormverzuim ook het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning van het bewijs moet worden uitgesloten, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 142 uren, subsidiair 71 dagen hechtenis, bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.