Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beoordeling van het eerste middel
5.Slotsom
6.Beslissing
15 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1966, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren en afleveren van hennepstekken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde werkstraf.
De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de verwerping van het verweer van de verdachte dat het proces-verbaal van identiteit en stemherkenning niet als bewijs mocht worden gebruikt. Het Hof had geoordeeld dat de bevindingen van de verbalisanten, die op ambtseed waren opgemaakt, niet de inhoud van de verklaringen van de verdachte betroffen en derhalve niet als bewijsmateriaal konden worden aangemerkt dat was verkregen als gevolg van de verklaringen van de verdachte. De Hoge Raad heeft deze opvatting van het Hof onderschreven en geoordeeld dat er geen sprake was van een onjuiste rechtsopvatting.
Daarnaast heeft de Hoge Raad het derde middel van de verdachte beoordeeld, dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 150 uren naar 142 uren, met een subsidiaire vervangende hechtenis van 71 dagen.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en het beroep voor het overige verworpen.