ECLI:NL:HR:2014:912

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12/04868
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een personenauto en de bewijsvoering omtrent de verwerving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem. De verdachte, geboren in 1983, was in cassatie gegaan tegen de bewezenverklaring van witwassen van een personenauto, een Porsche Cayenne, die hij in de periode van 11 mei 2010 tot en met 5 november 2010 had verworven en voorhanden had gehad. De verdachte was ervan beschuldigd te weten dat de auto afkomstig was uit enig misdrijf. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, had een middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd dat de bewezenverklaring wat betreft de verwerving van de auto ontoereikend was gemotiveerd.

De Hoge Raad heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat uit de gebezigde bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid dat de auto ten tijde van de verwerving middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Dit aspect van de klacht werd door de Hoge Raad als terecht voorgesteld beschouwd. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring ook inhoudt dat de verdachte de auto 'voorhanden heeft gehad'. Aangezien het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het 'verwerven' van de auto, leidde dit niet tot cassatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van witwassen, en de nuances in de juridische kwalificatie van feiten.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. 12/04868
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 28 september 2012, nummer 21/004797-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring wat betreft de verwerving van de personenauto ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 11 mei 2010 tot en met 5 november 2010, te Haarlem en Uden, een voorwerp, te weten een personenauto (merk Porsche type Cayenne met kenteken [AA-00-BB]), heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 en 6.
2.2.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "witwassen".
2.3.
Uit de gebezigde bewijsvoering kan niet zonder meer worden afgeleid dat ten tijde van de verwerving de personenauto middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf. In zoverre is het middel terecht voorgesteld. In aanmerking genomen evenwel dat de bewezenverklaring ook inhoudt dat de verdachte de auto "voorhanden heeft gehad", alsmede dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het "verwerven" van de auto, behoeft de gegrondheid van het middel niet tot cassatie te leiden.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.