Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem. De verdachte, geboren in 1983, was in cassatie gegaan tegen de bewezenverklaring van witwassen van een personenauto, een Porsche Cayenne, die hij in de periode van 11 mei 2010 tot en met 5 november 2010 had verworven en voorhanden had gehad. De verdachte was ervan beschuldigd te weten dat de auto afkomstig was uit enig misdrijf. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, had een middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd dat de bewezenverklaring wat betreft de verwerving van de auto ontoereikend was gemotiveerd.
De Hoge Raad heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat uit de gebezigde bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid dat de auto ten tijde van de verwerving middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Dit aspect van de klacht werd door de Hoge Raad als terecht voorgesteld beschouwd. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring ook inhoudt dat de verdachte de auto 'voorhanden heeft gehad'. Aangezien het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het 'verwerven' van de auto, leidde dit niet tot cassatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van witwassen, en de nuances in de juridische kwalificatie van feiten.