ECLI:NL:HR:2014:910

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12/05915
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor openlijk geweld tegen politieambtenaren tijdens de nieuwjaarsnacht op 1 januari 2012. Het Hof had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatiegebod en een verbod op het voorhanden hebben van vuurwerk, die dadelijk uitvoerbaar werden verklaard. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. Th.J. Kelder, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof beoordeeld, waarbij het tweede middel van de verdachte werd verworpen. Het Hof had de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden toereikend gemotiveerd, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had samen met anderen vuurwerk afgestoken en/of gegooid in de richting van twee wijkagenten, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid bij zowel de agenten als omstanders. De Hoge Raad oordeelde dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zou begaan, zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad concludeerde dat de opvatting dat uitsluitend de rechter in eerste aanleg bevoegd is om bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren onjuist is. De beslissing van het Hof was voldoende gemotiveerd en voldeed aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. S 12/05915
SG/NLI
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 november 2012, nummer 22/002141-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de door het Hof bevolen dadelijke uitvoerbaarheid van de bij de veroordeling opgelegde bijzondere voorwaarden.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 01 januari 2012 te 's-Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Olieslagerslaan en de Hopmanstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren, te weten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], welk geweld bestond uit vuurwerk naar of in de richting van die [verbalisant 1] en/of die [verbalisant 2] gooien/richten, waarbij voornoemd vuurwerk in de nabijheid van die [verbalisant 1] en/of die [verbalisant 2] tot ontploffing is gekomen."
2.3.1.
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissingen:
"Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich tussen 31 december 2012 te 18:00 uur en 1 januari 2013 te 08:00 uur niet buiten de woning zal begeven alwaar hij bij de Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Stelt voorts als bijzondere voorwaarde dat de verdachte op 28, 29, 30, 31 december 2012 en 1 januari 2013 geen vuurwerk voorhanden mag hebben.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is."
2.3.2.
Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen vuurwerk afgestoken en/of gegooid in de richting van twee wijkagenten die ter plaatse waren om de openbare orde in de wijk Ypenburg te handhaven en de veiligheid van burgers, óók die van de verdachte, tijdens de nieuwjaarsnacht te waarborgen.
Hierdoor werd het voor de agenten bijna onmogelijk hun taak uit te voeren. Bovendien hebben de agenten zich zeer onveilig en bedreigd gevoeld en vreesden zij dat zij door het vuurwerk dat in hun richting werd geschoten/gegooid gewond zouden raken. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte en zijn mededaders ook bij omstanders gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde reeds voldoende tot uitdrukking komt door de door de rechtbank opgelegde straf. Het hof zal dan ook een deels voorwaardelijke werkstraf opleggen van gelijke duur.
Nu de verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij kennelijk niet op de daartoe geëigende manier met vuurwerk om kan gaan, zal het hof - net als de rechtbank - daarbij de bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte op de hierna te melden tijdstippen gedurende de eerstvolgende jaarwisseling thuis zal verblijven. Daarnaast zal het hof met het oog op de speciale en de generale preventie de bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte op de hierna te melden data in het geheel geen vuurwerk voorhanden mag hebben.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat een eventueel bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarde van een locatiegebod in strijd is met de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman. Het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een locatiegebod is immers een bij de wet voorziene maatregel die door de strafrechter wordt opgelegd bij de veroordeling voor een door de verdachte begaan strafbaar feit en raakt derhalve niet aan de onschuldpresumptie op grond van artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
Gelet op de inhoud en het beoogde doel van de bijzondere voorwaarden, zal het hof deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren."
2.4.
Art. 14e Sr is ingevoerd bij de Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 545 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze wet is in werking getreden op 1 april 2012 (Stb. 2011, 615).
Art. 14e Sr luidt:
"1. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven."
2.5.
Voor zover het middel steunt op de opvatting dat uitsluitend de rechter in eerste aanleg bevoegd is bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, faalt het omdat deze opvatting onjuist is.
2.6.
Voor zover het middel klaagt dat de beslissing tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden ontoereikend is gemotiveerd, faalt het eveneens. De strafmotivering van het Hof houdt immers in dat de verdachte samen met anderen tijdens de nieuwjaarsnacht vuurwerk heeft afgestoken en/of gegooid in de richting van twee wijkagenten, die zich zeer onveilig en bedreigd hebben gevoeld en vreesden dat zij door het vuurwerk dat in hun richting werd geschoten/gegooid, gewond zouden raken en dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders ook bij omstanders gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt, en de verdachte aldus ervan blijk heeft gegeven niet op de daartoe geëigende manier met vuurwerk om te kunnen gaan. Daarin ligt besloten dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte "wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen", zoals bedoeld in art. 14e, eerste lid, Sr zodat het Hof de beslissing in dit opzicht toereikend heeft gemotiveerd.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.