ECLI:NL:HR:2014:908

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12/04743
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen bevel tot ontoegankelijk maken van gegevens

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door klaagster, een internet serviceprovider, tegen een beschikking van de Rechtbank Arnhem. De Rechtbank had op 12 september 2012 een klaagschrift van klaagster, ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk verklaard. Dit klaagschrift was gericht tegen een bevel van de officier van justitie te Arnhem, dat op 25 april 2012 was uitgevaardigd en betrekking had op de ontoegankelijkheid van gegevens. Klaagster had tijdig aan dit bevel voldaan, maar het bevel werd op 26 april 2012 ingetrokken. De Rechtbank oordeelde dat artikel 552a Sv geen mogelijkheid biedt om te klagen over bevelen die zijn gegeven op basis van artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht, dat een vervolgingsuitsluitingsgrond regelt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verklaarde klaagster niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had vastgesteld dat de wetgever niet de bedoeling had om het voldoen aan het bevel van de officier van justitie onder de werking van artikel 552a Sv te laten vallen. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen op 15 april 2014, waarbij de vice-president en vier raadsheren aanwezig waren.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. S 12/04743 B
CB/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Arnhem van 12 september 2012, nummer RK 12/699, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [plaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. P.T.C. van Kampen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.1.
Blijkens de vaststellingen van de Rechtbank gaat het in deze zaak om het volgende:
"Tegen klaagster is door de officier van justitie te Arnhem op 25 april 2012 een bevel zoals bedoeld in artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht uitgevaardigd. Klaagster heeft, als internet Serviceprovider, tijdig aan dit bevel van de officier van justitie voldaan. De officier van justitie heeft op 26 april 2012 dit bevel ingetrokken. Tegen het uitgevaardigde bevel zoals hiervoor genoemd heeft klaagster een bezwaarschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediend."
2.1.2.
De Rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klaagschrift. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht ziet op een vervolgingsuitsluitingsgrond. Dit houdt in dat degene te wiens aanzien het bevel is afgegeven niet vervolgd kan worden ter zake van een eventueel geconstateerd strafbaar feit indien aan dat bevel wordt voldaan. Artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering geeft geen mogelijkheid te klagen over bevelen gegeven ingevolge artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien volgt uit noch uit enige rechtsregel, noch uit de parlementaire geschiedenis, dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om het voldoen aan de schulduitsluitingsgrond van artikel 54a Wetboek van Strafrecht, dan wel enige actie zijdens de overheid op grond van artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht, onder de werking van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering te doen vallen.
Dit houdt in dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klaagschrift."
2.2.
Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 54a Sr:
"Een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent bestaande in de doorgifte of opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn, wordt als zodanig niet vervolgd indien hij voldoet aan een bevel van de officier van justitie, na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris, om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de gegevens ontoegankelijk te maken."
- art. 552a, eerste lid, Sv:
"De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de vordering van gegevens, over de vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in artikel 125o, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing."
2.3.
Gelet op de bewoordingen van art. 552a, eerste lid, Sv heeft de Rechtbank met juistheid geoordeeld dat art. 552a Sv niet voorziet in de mogelijkheid een klaagschrift als bedoeld in het eerste lid van die bepaling in te dienen tegen een in art. 54a Sr bedoeld bevel van de officier van justitie tot ontoegankelijk maken van gegevens.
2.4.
De Rechtbank heeft de klaagster dus terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar klaagschrift. Dat brengt mee dat de klaagster niet kan worden ontvangen in haar cassatieberoep.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.