In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vervroegde onteigening van een perceelsgedeelte ten behoeve van een bestemmingsplan is uitgesproken. De eisers, [eiser] c.s., hebben beroep in cassatie ingesteld tegen dit vonnis, waarbij de Gemeente Terneuzen als verweerster optreedt. De Hoge Raad verwijst naar het eerdere vonnis van de rechtbank van 3 april 2013 en behandelt de klachten van de eisers. De Gemeente had verzocht om vervroegde onteigening en de rechtbank had in haar vonnis de vervroegde onteigening uitgesproken, maar had nagelaten een datum vast te stellen voor de nederlegging van het deskundigenrapport, zoals vereist door artikel 54j lid 2 van de Onteigeningswet.
De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de rechtbank in strijd met de wet heeft gehandeld door geen datum te bepalen, dit verzuim niet leidt tot cassatie. De bepalingen van de Onteigeningswet brengen niet mee dat niet-inachtneming van het voorschrift tot nietigheid van het vonnis leidt. De rechtbank kan in een later stadium alsnog een datum vaststellen voor de nederlegging van het deskundigenrapport. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op een totaal van € 3.018,34.