In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een informatiebeschikking die was opgelegd aan de belanghebbende op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De informatiebeschikking betrof de jaren 2006 tot en met 2010 en was het resultaat van een hoger beroep dat de belanghebbende had ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda. De Rechtbank had eerder in deze zaak geoordeeld, maar de belanghebbende was het niet eens met deze uitspraak en heeft daarom hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het Gerechtshof heeft op 23 juli 2013 uitspraak gedaan, waartegen de belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van het Gerechtshof en de Rechtbank heeft bevestigd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed. De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, waarmee de eerdere uitspraken in stand blijven.