ECLI:NL:HR:2014:884

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
13/03610
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake Wet inkomstenbelasting 2001

In deze zaak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juni 2013, nr. 12/00662. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 11/6328) die betrekking had op een beschikking als bedoeld in artikel 6.33 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Hoge Raad heeft op 11 april 2014 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 13/03610.

Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 11 april 2014.

Uitspraak

11 april 2014
Nr. 13/03610
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 7 juni 2013, nr. 12/00662, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 11/6328) betreffende een aan belanghebbende afgegeven beschikking als bedoeld in artikel 6.33 van de Wet IB 2001 (tekst 11 april 2007).

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2014.