In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het Gerechtshof had op 22 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank te Alkmaar, die betrekking had op aanmaningskosten die door de gemeente Bergen aan belanghebbende in rekening waren gebracht. Belanghebbende had ook een verzoek ingediend voor vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, wat door de Rechtbank was afgewezen.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat ze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en waarnemend griffier F. Treuren.