ECLI:NL:HR:2014:864

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
12/05015
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland inzake klaagschrift over beslag van goederen

In deze zaak gaat het om een beklag tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht, waarin het klaagschrift van de klager ongegrond werd verklaard. De klager had in beslag genomen goederen, te weten een kappenset en een buddyseat van een bromfiets, teruggevraagd. De Rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzette tegen de teruggave van deze goederen, omdat niet uitgesloten kon worden dat deze van diefstal afkomstig waren. De klager, geboren in 1992, had geen afstand gedaan van de in beslag genomen goederen en werd verdacht van diefstal. De advocaat van de klager, mr. B.P. de Boer, stelde een middel van cassatie voor, waartegen de Advocaat-Generaal G. Knigge concludeerde tot vernietiging van de beschikking.

De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de Rechtbank onbegrijpelijk was. De Rechtbank had vastgesteld dat het Openbaar Ministerie opdracht had gegeven om de kappenset en de buddyseat te demonteren en terug te geven aan de aangever. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van de Rechtbank dat het belang van de strafvordering zich verzette tegen teruggave niet te rijmen viel met de vastgestelde feiten. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en wees de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij beslissingen over de teruggave van in beslag genomen goederen, vooral in het licht van de belangen van de strafvordering en de rechten van de klager.

Uitspraak

8 april 2014
Strafkamer
nr. 12/05015 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 28 augustus 2012
,nummer RK 12/891
,op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de beslissing van de Rechtbank tot ongegrondverklaring van het klaagschrift voor zover het betreft de 'kappen(set)' en de 'buddyseat'.
2.2.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder klager is op 18 april 2012 in beslag genomen: bromfiets (Piaggio C25, kenteken: [AA-00-BB]);
2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. klager wordt verdacht van - kort gezegd - diefstal;
4. door de namens de hoofdofficier gemandateerde [betrokkene 1] van het parket Utrecht is op 8 mei 2012 opdracht gegeven het motorblok, de kappenset en de buddyseat te demonteren en terug te geven aan de aangever Ramkhelawan. De bromfiets zal worden teruggegeven aan de tenaamgestelde van het kenteken [AA-00-BB], te weten klager.
De raadsman verklaart dat de bromfiets, op de mogelijk van diefstal afkomstige onderdelen na, terug is naar klager. De raadsman trekt het verzoekschrift in voor zover dit betrekking heeft op het motorblok maar handhaaft het klaagschrift voor zover dit betrekking heeft op de kappen en de buddyseat van de bromfiets.
Overwegingen
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren.
De officier heeft zich verzet tegen teruggave aan klager en daartoe aangevoerd dat niet uitgesloten kan worden dat de goederen van diefstal afkomstig zijn en nog niet is vast te stellen of klager schuldheling verweten kan worden.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave van de kappenset en de buddyseat aan klager. Immers, is niet uit te sluiten dat de goederen afkomstig zijn van diefstal, waardoor niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, hetgeen in beslag is genomen zal verbeurd verklaren.
Het klaagschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard."
2.3.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat door het Openbaar Ministerie op 8 mei 2012 opdracht is gegeven de kappenset en de buddyseat te demonteren en terug te geven aan de aangever [betrokkene 2]. Gelet daarop is onbegrijpelijk het oordeel van de Rechtbank dat "hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd [de conclusie] rechtvaardigt (...) dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave". Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2014.