ECLI:NL:HR:2014:857

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
12/02264
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek op basis van noodzaakcriterium in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om getuigen te horen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Het Hof had dit verzoek afgewezen op basis van het noodzaakcriterium, zoals vastgelegd in de artikelen 315 en 328 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman van de verdachte had tijdens de zitting aangegeven dat het eerder ingediende verzoek niet werd gehandhaafd, maar dat hij een voorwaardelijk verzoek deed om de getuigen te horen, afhankelijk van de uitkomst van de bewezenverklaring.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de juiste maatstaf had aangelegd bij de afwijzing van het verzoek. De Hoge Raad concludeerde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld. De verdachte was beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij hij samen met anderen een navigatiesysteem uit een auto had weggenomen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij het belang van de getuigenverklaringen niet noodzakelijk werd geacht voor de beoordeling van de zaak.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het noodzaakcriterium in strafzaken en de rol van de rechter in het afwegen van verzoeken om getuigen te horen. De beslissing is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, aangezien het de toepassing van de maatstaf in vergelijkbare zaken verduidelijkt.

Uitspraak

8 april 2014
Strafkamer
nr. 12/02264
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 april 2012, nummer 21/002226-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel behelst met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde de klacht dat het Hof het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met toepassing van de verkeerde maatstaf heeft afgewezen.
3.2.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks 27/28 maart 2010 te Soest, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een (personen)auto (merk Kia, type Soul) heeft weggenomen een navigatiesysteem (merk Pioneer), toebehorende aan [betrokkene 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door:
- met een ruitentikker, althans met een hard voorwerp, een ruit in een portier van voornoemde auto in te slaan, en
- (vervolgens) voornoemd navigatiesysteem weg te nemen uit een middenconsole of dashboard van voornoemde auto."
3.3.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich onder meer de volgende stukken:
- een appelschriftuur van 16 juni 2010, die inhoudt:
"Getuigen
In hoger beroep wordt verzocht om verhoor van de navolgende getuigen:
- medeverdachte [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1985, personalia op blz. 4 van het proces-verbaal;
- medeverdachte [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1990, personalia op blz. 4 van het proces-verbaal."
- het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2012, dat inhoudt:
"De voorzitter meldt dat de rechter-commissaris in de rechtbank Utrecht de bij appelschriftuur als getuigen opgegeven medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet heeft gehoord.
Op de vraag van de voorzitter wat de wens van de verdediging ten aanzien van deze getuigen is, deelt de raadsman mede dat hij het verzoek zoals gedaan bij appelschriftuur van 16 juni 2010 niet handhaaft. In de plaats daarvan zal hij aan het slot van zijn pleidooi een voorwaardelijk verzoek doen tot het horen van deze getuigen. De inhoudelijke behandeling van de zaak kan wat hem betreft dan ook gewoon plaatsvinden.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota. De pleitnota is aan het hof overgelegd en aan het verkorte proces-verbaal gehecht.
In afwijking van zijn pleitnota heeft de raadsman het eerste punt met betrekking tot de onderzoekswensen als laatste onderdeel van zijn pleidooi naar voren gebracht als een voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuigen, indien het hof niet tot integrale vrijspraak van het tenlastegelegde zou komen."
3.4.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak de in het middel bedoelde verzoeken als volgt afgewezen:
"Ter terechtzitting heeft de raadsman, nadat hij had gepleit ten aanzien van de bewezenverklaring van de aan verdachte tenlastegelegde feiten, voorwaardelijk verzocht de twee getuigen die in het kader van een verzoek ex artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering door de rechter-commissaris in de rechtbank Utrecht waren afgewezen, alsnog te horen indien het hof tot een bewezenverklaring van de feiten zou overgaan.
Naar het oordeel van het hof dient het ter zitting gedane, voorwaardelijke verzoek te worden beoordeeld op grond van het noodzaakcriterium.
Het hof wijst het verzoek af.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof als reden voor het horen van de getuigen aangegeven dat zij zouden kunnen verklaren over het lenen en het gebruik van de auto, in het bijzonder in het licht van de mogelijke verwarring bij de getuige [getuige] over het uiterlijk van verdachte en dat van de medeverdachte [betrokkene 1]. Mede gelet op de summiere verklaring van verdachte over het gebruik van de betreffende auto met zijn medeverdachten en het niet door de verdediging betwiste feit dat zij gezamenlijk in die auto zijn aangehouden in de nacht van 28 maart 2010, acht het hof het horen van deze getuigen niet noodzakelijk."
3.5.
Het Hof heeft het verzoek [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen met toepassing van het noodzaakcriterium afgewezen. Het (onder 3.3 weergegeven) proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2012 houdt als mededeling van de raadsman van de verdachte in dat het bij appelschriftuur gedane verzoek niet wordt gehandhaafd. Dat brengt mee dat het nadien bij pleidooi voorwaardelijk gedane verzoek om de genoemde personen als getuigen te horen moet worden aangemerkt als een op de voet van art. 328 Sv gedaan nieuw verzoek dat op grond van art. 315 Sv is onderworpen aan de maatstaf van de noodzaak. Het Hof heeft bij de afwijzing van dat verzoek dus de juiste maatstaf aangelegd. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2014.