3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser ] c.s. zijn onderdanen van de Democratische Republiek Congo (hierna: DRC) en waren aldaar gedetineerd op verdenking van betrokkenheid bij de dood van VN-militairen respectievelijk hoogverraad. [eiser ] c.s. en de DRC hebben ermee ingestemd dat [eiser ] c.s. als getuigen zouden worden gehoord in de bij het Internationaal Strafhof te Den Haag (hierna: het ICC) aanhangige zaken tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. [eiser ] c.s. zijn daartoe overeenkomstig art. 93 lid 7 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2000, 120; hierna: het Statuut) op 27 maart 2011 overgebracht naar het ICC; zij zijn sinds die datum gedetineerd in het Detention Centre van het ICC te Scheveningen. [eiser ] c.s. hebben op 3 mei 2011 hun getuigenverklaringen voor het ICC afgerond. Op grond van art. 93 lid 7, onder b, Statuut blijft een persoon die op verzoek van het ICC is overgebracht in hechtenis, maar wordt hij door het ICC onverwijld naar de aangezochte Staat teruggezonden wanneer het doel van de overbrenging is vervuld.
(ii) [eiser ] c.s. hebben op 12 mei 2011 bij de Nederlandse autoriteiten asiel aangevraagd, op de grond dat zij als gevolg van de verklaringen die zij met betrekking tot de zittende president Kabila van de DRC bij het ICC hebben afgelegd, vervolging of onmenselijke behandeling vrezen.
(iii) In een uitspraak van 9 juni 2011 heeft de Trial Chamber II van het ICC (hierna: Trial Chamber), waarvoor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] terecht staan en waarvoor [eiser ] c.s. als getuigen zijn gehoord, geoordeeld dat [eiser ] c.s. hangende hun asielprocedure niet op de voet van art. 93 lid 7, onder b, Statuut kunnen worden teruggezonden naar de DRC. De Trial Chamber heeft gerefereerd aan het door het ICC ingestelde onderzoek naar de detentieomstandigheden en de procesgang in de DRC na terugkeer van [eiser ] c.s. en heeft voorts overwogen dat [eiser ] c.s. hangende hun asielprocedure, gelet op het beginsel van
non-refoulementvan art. 33 Vluchtelingenverdrag, niet kunnen worden teruggestuurd naar de DRC en dat een oplossing voor hun detentie moet worden gezocht in overleg tussen het ICC, de DRC en het gastland Nederland.
(iv) Bij uitspraak van 24 augustus 2011 heeft de Trial Chamber overwogen dat er gelet op de door de DRC verstrekte garanties met betrekking tot de veiligheid van de getuigen geen gronden meer zijn om de terugkeer van [eiser ] c.s. naar de DRC langer uit te stellen, maar dat het ICC hangende de asielprocedure in Nederland de terugkeer van [eiser ] c.s. niet kan gelasten.
(v) In haar uitspraak van 16 september 2011 vermeldt de Trial Chamber dat de DRC zich op het standpunt stelt dat [eiser ] c.s. onmiddellijk moeten worden teruggezonden naar de DRC en dat de Nederlandse autoriteiten van mening zijn dat zij gedetineerd dienen te blijven in het Detention Centre van het ICC in afwachting van een beslissing op hun asielaanvraag.
(vi) In haar uitspraak van 1 maart 2012 heeft de Trial Chamber onder meer overwogen:
“11. As a result of the failure of the consultations to produce any alternative solution, the Court has found itself bound in the following position. On the one hand, since the witnesses have finished their testimony and their security in the DRC in case of return is guaranteed, the Court has no reason anymore to maintain custody over the witnesses and should return them. On the other hand, the Court’s obligation to return the witnesses has been suspended until the final outcome of their asylum claim. Given this situation, the Court has had so far no other choice but to keep the three detained witnesses in its custody, in accordance with article 93(7) of the Statute. This situation continues until today. (...)
18. Although the detention of the witnesses by the DRC and the custody of the Court are clearly interrelated, the Chamber has no authority to review the detention of the witnesses by the DRC. The Chamber notes, in this regard, that the Court has not been advised by the DRC of any change in their detention status. In the absence of such notification by the Congolese authorities, the witnesses are to remain in detention while they are in the custody of the Court.
(...)
20. As regards the legality of the continued detention of the witnesses by the Court since the completion of their testimony, the Chamber notes that the custody of the Court on the basis of article 93(7) of the Statute has so far been maintained because the existence of the asylum claim has engendered an extraordinary situation, in which the Court has very little room for manoeuvre. The Chamber reiterates, in this respect, that the processing of the witnesses’ asylum applications must not cause the unreasonable extension of their detention under article 93(7) of the Statute and that, in light of
inter aliaArticle 21(3) of the Statute, the Court cannot contemplate prolonging their custody indefinitely.”
(vii) Op 1 juni 2012 heeft de Trial Chamber onder meer beslist op het verzoek van [eiser ] c.s. om te verklaren dat de voortgezette detentie de primaire verantwoordelijkheid van gastland Nederland is en niet langer een kwestie is die binnen de exclusieve rechtsmacht van het ICC valt.
De Trial Chamber heeft dit verzoek afgewezen en overwogen:
“14. As it recalled at paragraph 1 above, the Court has custody of the Detained Witnesses under article 93(7) of the Statute. In its aforementioned decisions of 9 June and 24 August 2011, as reiterated in its decision of 1 March 2012, the Chamber clearly set out the grounds for their detention, also stating unequivocally that “the processing of the witnesses’ asylum applications must not cause the unreasonable extension of their detention under article 93(7) of the Statute […]”. Accordingly, in response to the third issue raised by duty counsel, the Chamber need only to refer him to these two decisions, both public documents which can therefore be tendered in court if necessary. (…).”
(viii) Aanvankelijk heeft de Staat de asielaanvragen van [eiser ] c.s. niet in behandeling genomen. Nadat de vreemdelingenkamer van de rechtbank ’s- Gravenhage, zittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 28 december 2011 (ECLI:NL:2011:RBSGR:BU9492) had beslist dat de omstandigheid dat [eiser ] c.s. zich in de rechtsmacht van het ICC bevinden niet afdoet aan de toepasselijkheid van de in de Vreemdelingenwet 2000 voorziene procedures ten aanzien van de behandeling en beoordeling van asielaanvragen, heeft de Staat de asielaanvragen van [eiser ] c.s. alsnog in behandeling genomen. Bij beschikkingen van 31 oktober 2012 en 28 november 2012 zijn de asielaanvragen van [eiser ] c.s. met toepassing van art. 1(F) Vluchtelingenverdrag afgewezen, kort gezegd omdat ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij misdrijven tegen de vrede, oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid hebben begaan. Daarbij is tevens beslist dat er geen aanleiding is te oordelen dat bij uitzetting naar de DRC sprake is van een reëel risico op schending van art. 3 of 6 EVRM. Bij uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 oktober 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:6688, 6692 en 6705) zijn deze besluiten vernietigd en is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraken.