In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door een belanghebbende uit Duitsland. Het cassatieberoep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 oktober 2013, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 aan de belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de belanghebbende naar voren zijn gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2014.