Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 28 juni 2013, nr. SGR 12/7739, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 13 februari 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. Het cassatieberoep was ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 juni 2013, nr. SGR 12/7739, die op haar beurt betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 13 februari 2013. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het voorgestelde middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2014.