ECLI:NL:HR:2014:792

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
13/01798
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake fiscale eenheid en omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De zaak betreft de belanghebbenden, Fiscale Eenheid [X1] B.V. en [X2] B.V., die in cassatie gingen tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2013. De belanghebbenden hadden eerder bij de Inspecteur verzocht om als één ondernemer te worden aangemerkt volgens artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Dit verzoek werd door de Inspecteur afgewezen, waarna de belanghebbenden bezwaar maakten. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep ongegrond, en het Hof bevestigde deze uitspraak in hoger beroep.

In cassatie stelden de belanghebbenden twee middelen voor, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad merkte op dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand bleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 4 april 2014.

Uitspraak

4 april 2014
Nr. 13/01798
Arrest
gewezen op de beroepen in cassatie van
Fiscale Eenheid [X1] B.V. e.a.te
[Z]en
[X2] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 21 februari 2013, nr. 12/00271, betreffende na te melden beschikkingen inzake de omzetbelasting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Bij in één geschrift vervatte, voor bezwaar vatbare beschikkingen van 21 april 2010 heeft de Inspecteur de verzoeken van belanghebbenden afgewezen om als één ondernemer in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 te worden aangemerkt. De beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 11/4032) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld, en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.