ECLI:NL:HR:2014:769

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
13/02653
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere beschikkingen inzake kinderalimentatie en verwijzing naar gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking hadden op de vaststelling van de kinderalimentatie voor zijn kinderen. De man had verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, maar het hof had zijn verzoeken afgewezen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel betreft de mogelijkheid om een eerdere alimentatiebijdrage te wijzigen op basis van gewijzigde omstandigheden. De Hoge Raad oordeelde dat de man in zijn hoger beroep niet hoefde aan te tonen dat er een relevante wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden, omdat het hier ging om de eerste definitieve vaststelling van de kinderalimentatie. De Hoge Raad heeft de beschikkingen van het hof vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de zaak 200.074.894 en het geding in zoverre verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Het beroep in de andere zaak, 200.074.898, werd verworpen. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

28 maart 2014
Eerste Kamer
13/02653
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C.J. Smallenbroek,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 87001 FARK 07-1244 van 13 februari 2008, hersteld bij beschikking van 22 oktober 2008, en van 17 maart 2010 en 9 juni 2010 van de rechtbank Zutphen en de beschikking van die rechtbank in de zaak 108488 FARK 09-2338 van 15 juni 2010;
b. de beschikkingen in de zaken 200.074.894 en 200.074.898 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 mei 2011, 8 maart 2012 en 28 februari 2013.
De beschikkingen van het hof van 8 maart 2012 en 28 februari 2013 zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof van 8 maart 2012 en 28 februari 2013 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 24 januari 2014 op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 1989 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn twee dochters en een zoon geboren.
(ii) De rechtbank heeft bij beschikking van 13 februari 2008, hersteld bij beschikking van 22 oktober 2008, echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 21 januari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voorlopig vastgesteld op € 300,-- per kind per maand en heeft zij diens bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 1.000,-- per maand. De rechtbank heeft voorts onder meer de behandeling ten aanzien van de gewone verblijfplaats van de kinderen aangehouden.
(iv) Bij beschikking van 14 oktober 2008 heeft het hof de beschikking van 13 februari 2008 vernietigd voor zover daarbij de partneralimentatie is vastgesteld op € 1.000,-- per maand, en heeft het de partneralimentatie bepaald op € 875,-- per maand.
(v) De man heeft de rechtbank verzocht de beschikking van het hof van 14 oktober 2008 te wijzigen in die zin dat de partneralimentatie en de kinderalimentatie op nihil worden gesteld. Bij beschikking van 15 juni 2010 heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
(vi) In de hiervoor onder (iii) bedoelde procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 17 maart 2010 de hoofdverblijfplaats van de oudste dochter bepaald bij de man en die van de jongste dochter en de zoon bij de vrouw. Bij beschikking van 9 juni 2010 heeft de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie voor de oudste dochter definitief vastgesteld op nihil en voor de jongste dochter en de zoon op € 300,-- per kind per maand.
3.2
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 9 juni 2010 en heeft verzocht de kinderalimentatie voor de jongste dochter en de zoon op nihil te stellen. Hij heeft tevens hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 15 juni 2010 en heeft in die zaak verzocht de kinderalimentatie en de partneralimentatie op nihil te stellen.
Het hof heeft beide zaken gezamenlijk behandeld. Het heeft in zijn beschikkingen het hoger beroep tegen de beschikking van 9 juni 2010 aangeduid met zaaknummer 200.074.894 en het hoger beroep tegen de beschikking van 15 juni 2010 met zaaknummer 200.074.898.
In zijn tussenbeschikking van 8 maart 2012 heeft het hof in zaak 200.074.894 overwogen dat het verzoek van de man ten aanzien van de kinderalimentatie voor de jongste dochter en de zoon zal worden afgewezen. In zaak 200.074.898 heeft het hof, kort gezegd, de vrouw toegelaten tot tegenbewijs tegen het vermoeden dat zij samenwoont in de zin van art. 1:160 BW.
In zijn eindbeschikking van 28 februari 2013 heeft het hof, voor zover thans van belang, alle verzoeken van de man afgewezen.
3.3.1
Het hof heeft in zijn beschikking van 8 maart 2012 met betrekking tot zaak 200.074.894 onder meer het volgende overwogen:
“2.9 In geschil is de door de rechtbank in de bestreden beschikking van 9 juni 2010 ten laste van de man vastgestelde bijdrage van € 300,- per kind per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongste dochter en de zoon] met ingang van 9 juni 2010.
2.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Naar het oordeel van het hof heeft de man dit niet aangetoond. Het enkele feit dat [de oudste dochter] bij hem is gaan wonen sinds oktober 2008 is geen gewijzigde omstandigheid in de zin van dit artikel omdat hiermee al rekening is gehouden in de bestreden beschikking. Andere gewijzigde omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken, zodat het verzoek van de man in hoger beroep voor zover hij dat verzoek heeft gegrond op voornoemd artikel dient te worden afgewezen.
(…)
2.12
Op grond van het vorenstaande zal het verzoek van de man in hoger beroep ten aanzien van de vastgestelde onderhoudsbijdragen voor [de jongste dochter en de zoon] worden afgewezen.”
3.3.2
Middel I, dat opkomt tegen de beschikking van 8 maart 2012 voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie, klaagt dat het hof heeft miskend dat het hier gaat om hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 9 juni 2010, waarbij voor het eerst (definitief) de hoogte van de kinderalimentatie werd vastgesteld. Volgens het middel is het hof ten onrechte ervan uitgegaan dat sprake was van een verzoek als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW.
3.3.3
De klacht is gegrond. In het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 9 juni 2010 was aan de orde of de eerste (definitieve) vaststelling van de kinderalimentatie, beoordeeld naar de actuele situatie, beantwoordde aan de wettelijke maatstaven. Het hof heeft miskend dat in het hoger beroep in zaak 200.074.894 voor het oordeel inzake de kinderalimentatie niet van belang was of zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van art. 1:401 lid 1 BW. Voor zover de bestreden beschikkingen betrekking hebben op zaak 200.074.894, kunnen zij derhalve niet in stand blijven. Middel II, dat subsidiair is voorgesteld, behoeft geen behandeling.
3.4
De in de middelen III en IV en de in het aanvullend verzoekschrift aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2012 en 28 februari 2013 voor zover die zaak 200.074.894 betreffen;
verwijst het geding in zoverre naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
verwerpt het beroep in zaak 200.074.898;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
28 maart 2014.