Uitspraak
[X1]en
[X2]te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 2 juli 2013, nr. BK-12/00524, betreffende een door belanghebbenden op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbenden op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbenden op 3 december 2013 per aangetekende brief heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht. Belanghebbenden kregen een termijn van vier weken om het griffierecht te betalen, maar hebben dit niet gedaan. Op 6 januari 2014 heeft de griffier hen opnieuw in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht, maar ook hierop hebben belanghebbenden niet gereageerd. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren.