In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een aanslag in het recht van successie, waarbij belanghebbende in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem. De Rechtbank had eerder een uitspraak gedaan in de zaak met nummer AWB 11/5022, waartegen belanghebbende in hoger beroep ging. Het Gerechtshof heeft op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, met nummer 12/00633. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij een aantal klachten zijn aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.