In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van Stichting [X] tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het Gerechtshof had op 16 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam, die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen. De belanghebbende, Stichting [X], heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat een geschrift dat na het verstrijken van de cassatietermijn is ingediend, niet in behandeling kan worden genomen, omdat de wet hiervoor geen mogelijkheid biedt.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.