ECLI:NL:HR:2014:720

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
13/02539
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake AOW-besluit Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Centrale Raad van Beroep. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2013, die betrekking had op een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam. De zaak betrof een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De belanghebbende voerde verschillende klachten aan tegen de uitspraak van de Centrale Raad, waarop de SVB een verweerschrift indiende. De belanghebbende diende vervolgens een conclusie van repliek in, waarna de SVB een conclusie van dupliek indiende.

De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de belanghebbende en oordeelde dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 53 van de AOW, dat bepaalt dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepaalde artikelen van de AOW. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten, voor zover zij al waren aangevoerd, niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand bleef.

Uitspraak

28 maart 2014
Nr. 13/02539
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 12 april 2013, nr. 10/5917 AOW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam (nr. AWB 10/912 AOW-T2) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) ingevolge de Algemene Ouderdomswet (hierna: de AOW).

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De SVB heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
Ingevolge artikel 53 van de AOW kan beroep in cassatie worden ingesteld tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 1, derde tot en met zevende lid, 2, 3, en 6 en de op die artikelen berustende bepalingen.
2.2.
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten - voor zover zij al zijn aangevoerd ter zake van schending of verkeerde toepassing van de hiervoor in 2.1 vermelde bepalingen - niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2014.