ECLI:NL:HR:2014:707

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
12/05909
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek in strafzaak tegen gedetineerde verdachte

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden, dat op 10 december 2012 bij verstek is gewezen. De verdachte, geboren in 1957 en gedetineerd in Duitsland, heeft een verzoek tot aanhouding van de behandeling van zijn zaak ingediend, zodat hij in zijn tegenwoordigheid kan worden berecht. De raadsman van de verdachte, mr. V.C. van der Velde, heeft dit verzoek ingediend, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De advocaat-generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof het verzoek tot aanhouding ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting vermeldt dat de verdachte noch zijn raadsman aanwezig waren, maar dat er een faxbericht van de raadsman was ontvangen waarin om aanhouding werd verzocht. De Hoge Raad oordeelt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dit is van belang, omdat de verdachte in Duitsland gedetineerd is en het hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van internationale rechtshulp.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van het recht van de verdachte om aanwezig te zijn bij zijn berechting, vooral in het licht van de omstandigheden van zijn detentie in het buitenland.

Uitspraak

25 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/05909
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, van 10 december 2012, nummer 24/000715-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 26 november 2012 teneinde de in Duitsland gedetineerde verdachte bij zijn berechting aanwezig te laten zijn, ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2012 vermeldt dat de verdachte noch zijn raadsman zijn verschenen en houdt voorts het volgende in:
"De voorzitter stelt vast dat er een faxbrief, met twee bijlagen, van de raadsman van verdachte ter griffie van dit hof op 23 november 2012 is binnengekomen waarin de raadsman verzoekt om aanhouding van de zaak omdat verdachte tot op heden in Duitsland gedetineerd is en niet ter terechtzitting van het hof aanwezig kan zijn.
Het GBA-adres van mijn cliënt is een post-adres. Zijn zuster woont op dat adres.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede − zakelijk weergegeven −:
Ik verzet me niet tegen aanhouding van de zaak. Ik stel voor de dagvaarding nog éénmaal te versturen naar het bekende detentieadres. Ik zal daarvoor informatie inwinnen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mede dat in de Gemeentelijke Basis Administratie sedert 28 september 2012 als woonadres van verdachte is vermeld [a-straat 1], [woonplaats].
De oproeping om te verschijnen ter terechtzitting van heden is op 23 oktober 2012 betekend aan een persoon die zich op dat adres bevond en verklaarde dat stuk (de brief) in ontvangst te willen nemen en onverwijld aan geadresseerde te doen toekomen.
Deze oproeping is in overeenstemming met de wettelijke voorschriften uitgereikt. Het hof acht deze oproeping op zich ook voldoende, ook in geval verdacht nog gedetineerd zou zijn in Duitsland.
Verdachte heeft zich kort geleden laten inschrijven op voormeld adres, dat er kennelijk toe dient zeker te stellen dat brieven en andere voor hem bestemde stukken die naar dat adres worden verstuurd of daar worden uitgereikt hem kort na bezorging bereiken.
Het hof is van oordeel dat het op de weg van verdachte, die zelf hoger beroep heeft ingesteld, had gelegen om toen hij zich weer in liet schrijven op voormeld GBA-adres contact op te nemen met zijn raadsman indien hij in verband met de (voortzetting) van de behandeling van deze strafzaak daarvan (ook) op een ander adres verwittigd wilde worden daarvan rechtstreeks dan wel via zijn raadsman mededeling te doen aan het Openbaar Ministerie. Van dergelijke inspanningen is het hof niet gebleken.
Bij de beoordeling van het verzoek van de raadsman de zaak nogmaals aan te houden moet het hof de belangen afwegen van verdachte, van de benadeelde partij, alsmede het algemeen strafvorderlijke belang van een spoedige afhandeling van strafzaken. Nu verdachte mogelijk nog vele jaren in Duitsland gedetineerd is moet het belang van de benadeelde partij en vorenomschreven algemeen belang zwaarder wegen dan het belang van verdachte zelf bij de berechting van zijn zaak aanwezig te zijn.
Het hof wijst het verzoek tot aanhouding af en bepaalt dat thans voortgegaan dient te worden met de behandeling van de zaak."
2.3.
Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben, onder meer in het geval dat op de terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment uit anderen hoofde is gedetineerd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317).
2.4.
De inhoud van het hiervoor in 2.2 genoemde faxbericht van de raadsman levert een duidelijke aanwijzing op als hiervoor onder 2.3 bedoeld. Hieruit kan immers bezwaarlijk anders volgen dan dat de in Duitsland gedetineerde verdachte, die in eerste aanleg is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Het oordeel van het Hof is in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen en de omstandigheden van het geval niet begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof niets heeft vastgesteld over de eventuele mogelijkheden van internationale rechtshulp en de tijd die daarmee zou zijn gemoeid, terwijl bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling in beginsel voor rekening van de verdachte zal komen (vlg. HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8428, NJ 2005/229).
2.5.
Het middel treft dus doel.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 maart 2014.