ECLI:NL:HR:2014:7

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2014
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
12/05880
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijs van verzending van brieven door de Rechtbank en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de erfgenamen van [X] tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda. De Rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij nalatig waren in het aanvoeren van de gronden van het beroep. De belanghebbenden hebben verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank verklaarde het verzet ongegrond. De belanghebbenden hebben vervolgens cassatie ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen van de belanghebbenden. Het eerste middel richt zich tegen de vaststelling van de Rechtbank dat de gemachtigde van de belanghebbenden op 12 april 2012 een enveloppe heeft ontvangen met daarin brieven die de ontvangst van de beroepschriften bevestigden. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de brieven daadwerkelijk zijn verzonden. De Hoge Raad stelt vast dat er geen aantekennummer op de brieven staat, waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze brieven tot de inhoud van het poststuk behoorden.

Op basis van deze gegrondbevinding van het eerste middel, concludeert de Hoge Raad dat het tweede middel geen behandeling behoeft. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan niet in stand blijven en de zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een hernieuwde beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie en moet het griffierecht vergoeden aan de belanghebbenden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.

Uitspraak

10 januari 2014
nr. 12/05880
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de erfgenamen van [X], gewoond hebbende te
[Z], (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de
Rechtbank te Bredavan 9 november 2012, nrs. AWB 12/1652 t/m 12/1657 en 12/1659 t/m 12/1673, op het verzet van belanghebbenden tegen een uitspraak betreffende de aan erflater over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting.

1.Het geding in feitelijke instantie

Met betrekking tot voormelde aanslagen hebben belanghebbenden beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 juli 2012 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbenden nalatig zijn gebleven in het aanvoeren van de gronden van het beroep. Belanghebbenden hebben daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben de zaak doen toelichten door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Bij de in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank vastgesteld dat de gemachtigde van belanghebbenden (hierna: de gemachtigde) door de Rechtbank in elke afzonderlijke beroepsprocedure bij brieven van 11 april 2012 in de gelegenheid is gesteld om de gronden van het beroep in te dienen. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat deze brieven aan de gemachtigde zijn verzonden in één enveloppe die naar uit haar administratie blijkt met aantekennummer [001] is gekenmerkt. Voorts blijkt uit de gegevens van Track & Trace van PostNL dat dit poststuk op 12 april 2012 door de gemachtigde is ontvangen. Hiertegen is het eerste middel gericht.
3.2.
In het middel wordt betoogd dat de door de gemachtigde op 12 april 2012 ontvangen enveloppe brieven bevatte waarin de ontvangst van de beroepschriften werd bevestigd maar niet de hiervoor in 3.1 genoemde brieven.
3.3.
Het middel slaagt. Naast de hiervoor in 3.1 genoemde brieven behoort tot de gedingstukken een lijst met aangetekende verzendbewijzen van de Rechtbank. Uit deze lijst blijkt dat op 11 april 2012 één poststuk met aantekennummer [001] aan de gemachtigde is verzonden. Deze lijst vermeldt niets omtrent de inhoud van dat poststuk. Aangezien op de hiervoor in 3.1 genoemde brieven geen aantekennummer vermeld staat, valt niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat ook deze brieven tot die inhoud behoorden.
Uit het voorgaande volgt dat het oordeel van de Rechtbank dat de hiervoor in 3.1 genoemde brieven aan de gemachtigde zijn verzonden onvoldoende gemotiveerd is.
3.4.
Uit de gegrondbevinding van het eerste middel volgt dat het tweede middel geen behandeling behoeft.
3.5.
De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan niet in stand blijven. Verwijzing moet plaatsvinden voor een hernieuwde beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet zal de Rechtbank alsnog moeten beslissen.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
wijst het geding terug naar de Rechtbank Zeeland‑West-Brabant ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbenden vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 1948 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.