In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 maart 2013, nr. 12/00256. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/4282) betreffende de naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. De belanghebbende, [X] B.V., heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Vervolgens heeft de belanghebbende een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2014 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.