ECLI:NL:HR:2014:677

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
13/05464
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekster, die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling zonder schone lei aanvoerde. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waar op 6 augustus 2013 een vonnis werd gewezen, en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 oktober 2013. Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

21 maart 2014
Eerste Kamer
13/05464
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römelingh.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/15/10/756 R van de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2013;
b. het arrest in de zaak 200.131.718/01 van het gerechtshof Amsterdam van 29 oktober 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
21 maart 2014.