Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
21 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekster, die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling zonder schone lei aanvoerde. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waar op 6 augustus 2013 een vonnis werd gewezen, en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 oktober 2013. Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.