In deze zaak gaat het om de nietigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. De verdachte, geboren in 1973, had zijn adres in de Verenigde Staten opgegeven, maar was daar volgens zijn eigen verklaring niet meer woonachtig vanwege zijn werk in Afghanistan. De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaarding in hoger beroep niet op de juiste wijze is betekend, omdat deze niet naar het adres van de verdachte in het buitenland is verzonden, zoals vereist door artikel 588, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte was niet verschenen op de zitting en zijn raadsvrouw verklaarde dat zij geen contact meer had gehad met hem sinds augustus 2011. Het Hof had de verdachte met toepassing van artikel 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit onjuist is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest is gewezen op 18 maart 2014 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.