Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
14 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 december 2012. De verdachte, geboren in 1958, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. C.M. Peeperkorn, te Amsterdam. De advocaat-generaal, P.C. Vegter, heeft in zijn conclusie het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit artikel stelt dat een cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de partij die het beroep instelt onvoldoende belang heeft bij de behandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de aangevoerde klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen op 14 januari 2014 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. De beslissing van de Hoge Raad is daarmee definitief en sluit de mogelijkheid van verdere rechtsgang in deze zaak af.