ECLI:NL:HR:2014:647

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
13/04057
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht schuldheling en onderzoeksplicht van de verdachte

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor schuldheling van een bromfiets. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet is gemotiveerd. De verdachte, geboren in 1996, had op 26 oktober 2012 in Amsterdam een bromfiets voorhanden, terwijl hij redelijkerwijs had moeten weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De Hoge Raad stelt vast dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte in zijn onderzoeksplicht tekort is geschoten. De verdachte had verklaard dat hij op de bromfiets was gaan rijden omdat deze al aanstond en hij niet wist dat er geen sleutel in zat. De Hoge Raad concludeert dat gezien de omstandigheden, waaronder de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat hij slechts een rondje over het schoolplein wilde rijden, zijn onderzoeksplicht niet ver strekte. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

18 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/04057 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2013, nummer 23/000090-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "redelijkerwijs had moeten weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof", in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat verdachte op 26 oktober 2012 te Amsterdam een bromfiets – Piaggio Zip, gekentekend [AA-00-BB] – voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 26 oktober 2012 in Amsterdam een rondje op een brommer gereden. De brommer was niet van mij, hij was zwart van kleur en stond aan, er zat een windscherm op, er zaten spiegels aan. Ik had er niet op gelet of er een contactslot op de brommer zat. Op het moment dat er politie kwam zette ik de brommer op de standaard.
Tijdens het politieverhoor was ik bang; nu vertel ik de waarheid."
2. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 26 oktober 2012 omstreeks 19:55 uur, heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Op bovengenoemde dag, datum en tijdstip reed ik, verbalisant, met algemene motorsurveillance op de Nieuwe Laan te Amsterdam. Aldaar zag ik op het schoolpleintje van de aldaar gevestigde Lucas School een vijftal jongens zitten in de leeftijd van 14-17 jaar.
Ik, verbalisant, ben naar deze jongens toe gereden om een gesprekje met hen aan te gaan. Op het moment dat ik de groep op 10 meter genaderd was zag ik een jongen aan komen rijden op een zwarte bromfiets. Ik zag dat de jongen de bromfiets tegen een muur zette. Dit ging op een manier alsof de jongen niet in de buurt van de brommer gezien wilde worden. Ik zag dat de jongen direct bij zijn vrienden ging staan en het wilde laten voorkomen of hij niet bij de brommer was geweest of er op had gereden.
Op het moment dat ik de jongen op 1 meter genaderd was zag ik dat de jongen een voor mij ambtshalve bekende was zijnde:
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
Ik, verbalisant, heb [verdachte] direct aangesproken, verzocht zijn armen te spreiden en hem medegedeeld dat hij was aangehouden voor heling van de brommer. Terwijl ik bovenstaande uitvoerde liep ik met [verdachte] enkele stappen in de richting van de bromfiets en zag dat er geen contactslot in de scooter aanwezig was terwijl de scooter nog in bedrijf was en stationair draaide.
Ik zag vervolgens dat het de volgende scooter betrof:
Voertuig(en): PL134E-2012277551-4017089, bromfiets, Piaggio Zip Rst 45 Km, kleur onbekend, Nederland, kenteken [AA-00-BB], chassisnummer [001], bouwjaar 2005.
[verdachte] is vervolgens door de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] overgebracht naar het bureau van politie te Amsterdam.
Vervolgens heb ik, verbalisant, aan het bureau van politie een nader onderzoek ingesteld naar de identiteit van de scooter.
De scooter blijkt op naam gesteld te zijn van:
Betrokkene: [betrokkene] (man), geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"Ik blijf bij de verklaring die ik bij de kinderrechter heb afgelegd. We waren met een paar jongens op het schoolplein. Er kwam op een gegeven moment een jongen aangereden op een scooter. Die jongen zette de scooter voor het bankje neer. Ik was moe en ik ging op die scooter zitten en ik ben er vervolgens een rondje op gaan rijden. Op dat moment kwam er een motoragent aangereden en toen werd ik aangehouden. De motor van de scooter draaide toen ik er op ging zitten. Ik wist niet dat er geen sleutel in de scooter zat. Ik heb de scooter nadat ik een rondje had gereden tegen de muur gezet. De motor draaide toen nog. Ik wist niet dat ik hem niet uit kon zetten. Ik heb zelf geen scooter. Ik heb wel een paar keer op een scooter gereden. De scooter stond eerst uit. Die jongen heeft hem toen gestart. Hij ging er een rondje op rijden en toen hij terug kwam heb ik gevraagd of ik er ook een rondje op mocht rijden. Ik weet niet hoe die jongen de scooter heeft gestart. Ik ken die jongen niet.
U, oudste raadsheer, vraagt mij wanneer ik dan op de scooter heb gezeten omdat ik moe was. Dat was daarvoor, toen die jongen net aankwam. Ik zat op een bankje, en toen die jongen aankwam is hij op mijn plek gaan zitten. Dat kwam omdat ik met iemand ging praten. Toen ik terugkwam was die plek dus door hem bezet. Ik ben op de scooter gaan zitten. Die jongen kwam vervolgens naar mij toe en zei dat hij een rondje ging rijden. Toen ben ik weer op het bankje gaan zitten. Hij heeft de scooter gestart en is gaan rijden. Toen hij terugkwam heb ik gevraagd of ik ook een rondje mocht rijden. Ik ken die jongen van de scooter niet. Ik was met mijn neefje. Er waren op dat moment ongeveer 4 of 6 jongens op het schoolplein, in ieder geval geen achttien. Misschien eigenlijk wel meer dan zes. Het was een groep."
2.2.4.
Blijkens voormeld proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"HELING
7. Ter terechtzitting op 14 december 2012 heeft [verdachte] erkend een rondje op de brommer te hebben gereden. De brommer stond op het schoolplein waar veel andere jongens waren en de motor draaide al. De andere jongens zeiden dat hij wel een rondje mocht rijden. Vervolgens heeft [verdachte] een rondje over het schoolplein gereden. De brommer had een windscherm en zijspiegels, op het contactslot heeft hij niet gelet. Tijdens het rondje zag [verdachte] agent [verbalisant 1] aankomen, hij stapte van de brommer en bleef er naast staan. Daarna werd hij aangehouden.
8. Achteraf blijkt de brommer gestolen te zijn geweest. Achteraf blijkt er geen contactslot in de brommer te hebben gezeten. Om tot een veroordeling te komen zal moeten worden vastgesteld dat [verdachte] wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het een gestolen brommer betrof.
(...)
SCHULDHELING
11. In welke mate heeft [verdachte] onzorgvuldig gehandeld toen hij het rondje op de brommer ging rijden? Is het [verdachte] te verwijten dat het hem niet is opgevallen dat het contactslot ontbrak?
12. Om deze vragen te beantwoorden is het van belang hoe zichtbaar (het ontbreken van) het contactslot was. Het dossier bevat echter geen foto of beschrijving van de scooter en het ontbrekende contactslot. Slechts de constatering dat het contactslot ontbrak is geverbaliseerd.
13. Ik ga er derhalve maar van uit dat het een donker gat betrof en dat het contactslot op de (voor dit type brommer) gebruikelijke plek had moeten zitten: ongeveer op kniehoogte onder het stuur. Het ontbreken van een contactslot is niet iets dat direct opvalt (Bijlage I).
14. Strekte zijn onderzoekplicht zo ver dat hij had moeten onderzoeken of het contactslot in de brommer zat? Wat als achteraf bleek dat de naam van de oorspronkelijke eigenaar met grote letters op de onderkant van de scooter stond gegraveerd, had hij dat dan ook moeten onderzoeken?
15. Misschien wel als [verdachte] de brommer had gekocht op het schoolplein. Maar [verdachte] wilde slechts een rondje over het schoolplein rijden. De motor draaide al. Dus is hij erop gesprongen en hij heeft gas gegeven. [verdachte] was destijds 16 jaar.
VRIJSPRAAK
16. Voor een bewezenverklaring van schuldheling zal uit de bewijsmiddelen moeten volgen dat [verdachte] bij het voorhanden krijgen van de brommer in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoekplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
17. Gezien de reden voor het voorhanden krijgen van de brommer – een rondje over het schoolplein rijden – en de jeugdige leeftijd van [verdachte], strekte zijn onderzoekplicht niet erg ver.
18. Uit de stukken blijkt verder niet hoe zichtbaar het ontbreken van het contactslot was. Dat het ontbreken van een contactslot minder opvallend is dan het ontbreken van een achterwiel moge duidelijk zijn.
19. Het gaat dan ook veel te ver om te stellen dat [verdachte] in die mate in zijn onderzoekplicht is tekort geschoten dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
20. Ik verzoek u om [verdachte] vrij te spreken van de tenlastegelegde schuldheling."
2.3.
In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 maart 2014.