Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verlenging van de onderhoudsplicht na een termijn van twaalf jaar aan de orde was. De rechtbank Amsterdam had eerder op 25 juli 2012 een beschikking gegeven in deze zaak, die door het hof op 23 april 2013 werd bekrachtigd. De vrouw was van mening dat de onderhoudsplicht moest worden verlengd, terwijl de man, verweerder in cassatie, verzocht om het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer had in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad was dus om het beroep van de vrouw te verwerpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en werd openbaar uitgesproken door vice-president F.B. Bakels.