Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
14 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieberoep van verzoeker, die een toelatingsverzoek had ingediend onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Het verzoek was afgewezen door de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, waarbij de afwijzing was gebaseerd op een onbetaald gebleven belastingschuld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving, waaronder artikel 81 lid 1 van het Reglement op de Rechtsvordering (RO) en artikelen 288 lid 2 sub b en 288 lid 3 van de Faillissementswet (Fw). De advocaat-generaal J. Wuisman had in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de middelen waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is openbaar uitgesproken door vice-president F.B. Bakels, en de uitspraak werd gedaan door de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. Snijders.