In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Thailand tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad constateert dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend. De griffier van het Gerechtshof had op 17 oktober 2013 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden, en de termijn voor het indienen van het beroep eindigde op 28 november 2013. Het beroepschrift is echter pas op 13 december 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijk gestelde termijn is ingediend.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn. De argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 10 januari 2014 aanvoert, worden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken raadsheren.