In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 december 2012. Deze uitspraak betrof beschikkingen die waren genomen op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Het College heeft in cassatie een klacht ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een verweerschrift en tevens incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld, vergezeld van een klacht. Het College heeft hierop een conclusie van repliek ingediend en het incidentele beroep beantwoord.
De Hoge Raad heeft de klachten van zowel het principale als het incidentele beroep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad bepaald dat het College veroordeeld wordt in de kosten van het geding in cassatie. Voor het incidentele cassatieberoep van belanghebbende waren er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad heeft beide beroepen in cassatie ongegrond verklaard en het College veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 466 geheven van de gemeente Dongeradeel voor het door het College ingestelde beroep in cassatie. Dit arrest is uitgesproken op 14 maart 2014.