ECLI:NL:HR:2014:537

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
12/05428
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van getuigenverklaring en ondervragingsrecht in cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 1 maart 2012 is gewezen. De verdachte, geboren in 1971, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Boksem. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn opgenomen in de aan het arrest gehechte schriftuur. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het eerste middel behandeld, dat betrekking heeft op de vraag of het Hof ten onrechte de verklaring van een getuige, aangeduid als [betrokkene 1], voor het bewijs heeft gebruikt. De verdediging stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om het ondervragingsrecht, zoals gegarandeerd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), uit te oefenen. Dit zou de betrouwbaarheid van de getuige in het gedrang hebben gebracht. De Hoge Raad oordeelde echter dat de gronden die door de Advocaat-Generaal zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden.

Vervolgens heeft de Hoge Raad het tweede middel beoordeeld, dat eveneens niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad oordeelde dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien het middel niet leidde tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 maart 2014.

Uitspraak

11 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/05428
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 maart 2012, nummer 24/000315-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de verklaring van [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebezigd. Daartoe is aangevoerd dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om het in art. 6 EVRM gegarandeerde ondervragingsrecht uit te oefenen en de betrouwbaarheid van [betrokkene 1] te toetsen, terwijl daarvoor aan de verdediging niet een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie is geboden.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8, 15 en 16 kan het middel niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2014.