Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Slotsom
4.Beslissing
11 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1952, was in hoger beroep veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner, [betrokkene 1]. De tenlastelegging betrof stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] in de periode van 20 juni 2009 tot en met 21 juni 2009. De verdachte had in deze periode meermalen de woning van [betrokkene 1] bezocht en haar telefonisch benaderd, ondanks dat zij had aangegeven geen contact meer te willen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de gedragingen van de verdachte als 'stelselmatig' konden worden gekwalificeerd, zoals vereist onder artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van stelselmatigheid gekeken moet worden naar de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen, evenals de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de impact op het leven van het slachtoffer. In dit geval was de bewezenverklaring van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet voldoende onderbouwd, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.