Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
11 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 maart 2013 werd gewezen. Het hof had in deze strafzaak, genummerd 21/004550-12, een uitspraak gedaan die de verdachte niet beviel. De verdachte, geboren in 1960, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. C.C. Polat, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit.
De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 11 maart 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.