Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 25 november 2011, nr. 10/04795.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met het arrest van 25 november 2011, nr. 10/04795. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening beoordeeld op ontvankelijkheid. De Hoge Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde, omdat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft, na het horen van de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 7 maart 2014, waarbij de Hoge Raad de belanghebbende in zijn verzoek niet heeft kunnen steunen.