Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
4 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 14 augustus 2012. De verdachte, geboren in 1963, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren. De advocaat van de verdachte, mr. S.F.W. van 't Hullenaar, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, en heeft verzocht om vermindering van deze straf. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, zoals bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf moet worden verminderd.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot veertien jaren en negen maanden, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze beslissing is op 4 maart 2014 uitgesproken door de Hoge Raad der Nederlanden.