Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
4 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 12 maart 2012 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1973, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. S.T. van Berge Henegouwen. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand moet blijven.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) is er geen verdere motivering nodig, omdat de ingediende middelen niet leiden tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de ontwikkeling van het recht. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet overtuigend genoeg vond om de eerdere uitspraak van het Gerechtshof te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 4 maart 2014 het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel, met medewerking van de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. Het is vermeldenswaard dat mr. Groos niet in staat was om het arrest te ondertekenen, wat een gebruikelijke procedure is in dergelijke gevallen.