In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van onroerende zaken en de daarop gebaseerde onroerendezaakbelastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de gemeente Westerveld, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [Z] voor het jaar 2010 was vastgesteld. De gemeente had een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd, gebaseerd op deze waarde. Na een ongegrond verklaard beroep bij de Rechtbank te Assen, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, wat leidde tot een vermindering van de beschikking en de aanslag.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij verschillende klachten zijn aangevoerd. De gemeente Westerveld heeft als verweerder een verweerschrift ingediend en incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Evenzo werd het incidentele beroep van de gemeente Westerveld afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank in stand bleven.