ECLI:NL:HR:2014:468

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
12/04442
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van een politieambtenaar bij het uitschrijven van een kennisgeving beschikking inzake de Wet Mulder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk belemmeren van een politieambtenaar bij het uitschrijven van een kennisgeving beschikking inzake de Wet Mulder. De feiten vonden plaats op 26 september 2010 te Ede, waar de verdachte zich bemoeide met een bekeuringsgesprek tussen de politie en een fietser die zonder verlichting reed. De verdachte schreeuwde en nam een agressieve houding aan, ondanks herhaalde verzoeken van de politie om zich te verwijderen. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de handeling van de politieambtenaar had belemmerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat niet kon worden afgeleid dat deze handeling was verricht in het kader van het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, zoals tenlastegelegd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

4 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/04442
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 april 2012, nummer 21/002440-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof wat betreft feit 2 ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een handeling die is ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift als bedoeld in art. 184, eerste lid, Sr.
2.2.1.
Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 26 september 2010 te Ede, opzettelijk enige handeling door een ambtenaar [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten het uitschrijven van een kennisgeving beschikking inzake de Wet Mulder, althans enig wettelijk voorschrift, heeft belet en/of belemmerd, en/of verijdeld, door opzettelijk bij [verbalisant 1] te gaan staan en/of (vervolgens) zich met het bekeuringsgesprek te bemoeien en/of (vervolgens) te gaan schreeuwen en/of (vervolgens) een agressieve houding aan te nemen, ondanks herhaalde verzoeken om zich te verwijderen."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 september 2010 te Ede, opzettelijk enige handeling door een ambtenaar [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten het uitschrijven van een kennisgeving beschikking inzake de Wet Mulder, heeft belemmerd, door opzettelijk bij [verbalisant 1] te gaan staan en (vervolgens) zich met het bekeuringsgesprek te bemoeien en (vervolgens) te gaan schreeuwen en (vervolgens) een agressieve houding aan te nemen, ondanks herhaalde verzoeken om zich te verwijderen."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en Scholte:
Op zondag 26 september 2010, omstreeks 04.10 uur hielden wij, verbalisanten [verbalisant 1], hoofdagent, en [verbalisant 2], brigadier, de na te noemen persoon [verdachte] als verdachte aan. In de nacht van 25 september 2010 op 26 september 2010 waren wij, belast met de openbare orde surveillance in de gemeente Ede.
Ik, [verbalisant 1], zag op een gegeven moment een persoon langs fietsen die geen verlichting voerde. Ik, [verbalisant 1], verzocht de persoon om te gaan lopen of om met verlichting verder te gaan. Ik, [verbalisant 1], zag dat de persoon mij aankeek en om mij heen bleef fietsen. Hierop heb ik, [verbalisant 1], deze fietser staande gehouden om deze een bekeuring aan te zeggen ter zake het fietsen zonder verlichting. Deze fietser wilde in eerste instantie niet meewerken. Na wat aandringen, zag ik, [verbalisant 1], dat hij aanstalten maakte om kennelijk zijn ID-kaart te pakken. Ik wilde het bekeuringsgesprek afmaken, toen de mij, [verbalisant 1], bekende [verdachte] zich met het gesprek ging bemoeien. Hij hinderde mij, [verbalisant 1], in het bekeuringsgesprek en ik, [verbalisant 1], kon op dat moment de bekeuring niet uitschrijven en verder afwerken. Ik, [verbalisant 1], sprak [verdachte] aan en vroeg hem of hij er zich niet mee wilde bemoeien en zei hem dat hij weg moest gaan. [verdachte] begon harder te schreeuwen en maakte geen aanstalten om weg te gaan. Hierop heb ik, [verbalisant 1], met duidelijke stem hem nogmaals gezegd dat hij de plaats van controle moest verlaten en dat hij zich er niet mee moest bemoeien. [verdachte] begon nog harder te schreeuwen en maakte een opgefokte indruk. Hij nam een agressieve houding aan en was hard aan het schreeuwen. Hierop heb ik, [verbalisant 1], [verdachte] een duw gegeven om hem te bewegen weg te gaan en mijn woorden kracht bij te zetten. Ik, [verbalisant 1], zag dat het gedrag invloed had op het overige uitgaanspubliek en dat die zich begonnen te roeren en ik hoorde dat ze begonnen te roepen. Ik, [verbalisant 1], zag dat [verdachte] een agressieve en opstandige houding aannam en kennelijk geen aanstalten maakte weg te gaan. Hierop heb ik, [verbalisant 1], hem achteruit geduwd en zei ik, [verbalisant 1], tegen hem dat hij weg moest gaan en dat hij moest luisteren.
(...)"
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 voorts het volgende overwogen:
"De verbalisant heeft in het proces-verbaal van bevindingen uitvoerig toegelicht waarom hij uiteindelijk een beschikking op grond van de Wet Mulder voor de fietser heeft uitgeschreven. Naar het oordeel van het hof was sprake van een redelijke proportionele aanwending van de bevoegdheid daartoe. Het gedrag van verdachte, bestaande in de belemmering van die handeling, kan in samenhang worden gezien met het provocerende gedrag van die beboete fietser."
2.2.5.
Het Hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren".
2.3.
De navolgende bepalingen zijn voor de beoordeling van het middel van belang:
- art. 184, eerste lid, Sr - waarop de tenlastelegging is toegesneden - luidt:
"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
- art. 2, eerste lid, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: WAHV of Wet Mulder) luidt:
"Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Provinciewet of de Gemeentewet kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten."
- art. 3, eerste lid, WAHV luidt:
"Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren."
- art. 4, eerste en tweede lid, WAHV luidt:
"1. De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.
2. Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn."
- art. 2, eerste lid, Besluit administratieve handhaving verkeersvoorschriften 1994 luidt:
"Met het toezicht op de naleving, bedoeld in art. 3, eerste lid, van de wet zijn belast:
a. de ambtenaren van politie, bedoeld in art. 141, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering;
(...)"
2.4.
Tenlastegelegd en dienovereenkomstig bewezenverklaard is dat de verdachte opzettelijk de in de bewezenverklaring omschreven handeling van een politieambtenaar (het uitschrijven van "een kennisgeving beschikking inzake de Wet Mulder") heeft belemmerd. Het middel klaagt onder meer dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat die handeling door de politieambtenaar is verricht in het kader van het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, zoals eveneens is tenlastegelegd en bewezenverklaard.
2.5.
Gelet op het bepaalde in en krachtens de WAHV kan uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering wel worden afgeleid dat het hier gaat om de belemmering door de verdachte van een handeling, ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift ondernomen door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, maar dat is niet tenlastegelegd. Dat die handeling is ondernomen in het kader van het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, kan uit 's Hofs bewijsvoering echter niet worden afgeleid. De bewezenverklaring is dus in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 maart 2014.
Mr. Groos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.