Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 24 januari 2013, nr. 11/00097, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 2008. De belanghebbende, in loondienst bij [A] B.V., had een auto ter beschikking en legde in dat jaar 6000 kilometer af voor privédoeleinden. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag een bedrag aan loon in natura in aanmerking genomen op basis van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964. De Rechtbank te Haarlem had het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard, en het Gerechtshof Amsterdam bevestigde deze uitspraak in hoger beroep.
Belanghebbende stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag een voordeel had vastgesteld voor het privégebruik van de auto. De eerste klacht richtte zich tegen de verwerping van het standpunt van belanghebbende dat de waarderingsregels van artikel 13bis buiten beschouwing moesten blijven. Belanghebbende betoogde dat de formele wetgever niet bevoegd was om artikel 13bis in te voeren, omdat de regelgevende bevoegdheid was gedelegeerd in artikel 13, lid 2, van de Wet LB 1964. De Hoge Raad oordeelde echter dat voor deze opvatting geen steun te vinden was in het recht, en bevestigde daarmee het oordeel van het Hof.
De overige klachten van belanghebbende faalden op de gronden die waren vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.