ECLI:NL:HR:2014:444

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
13/01157
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over privégebruik van de auto van de zaak en de toepassing van artikel 13bis Wet LB 1964

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 2008. De belanghebbende, in loondienst bij [A] B.V., had een auto ter beschikking en legde in dat jaar 6000 kilometer af voor privédoeleinden. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag een bedrag aan loon in natura in aanmerking genomen op basis van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964. De Rechtbank te Haarlem had het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard, en het Gerechtshof Amsterdam bevestigde deze uitspraak in hoger beroep.

Belanghebbende stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag een voordeel had vastgesteld voor het privégebruik van de auto. De eerste klacht richtte zich tegen de verwerping van het standpunt van belanghebbende dat de waarderingsregels van artikel 13bis buiten beschouwing moesten blijven. Belanghebbende betoogde dat de formele wetgever niet bevoegd was om artikel 13bis in te voeren, omdat de regelgevende bevoegdheid was gedelegeerd in artikel 13, lid 2, van de Wet LB 1964. De Hoge Raad oordeelde echter dat voor deze opvatting geen steun te vinden was in het recht, en bevestigde daarmee het oordeel van het Hof.

De overige klachten van belanghebbende faalden op de gronden die waren vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

7 maart 2014
nr. 13/01157
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 24 januari 2013, nr. 11/00097, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/343) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 19 november 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de klachten

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende was in 2008 in loondienst bij [A] B.V. Hem stond in dat jaar een auto ter beschikking.
3.1.2.
Belanghebbende heeft in 2008 met de auto 6000 kilometer afgelegd voor privédoeleinden.
3.1.3.
Voor het privégebruik van de auto is bij het vaststellen van de onderhavige aanslag een bedrag aan loon in natura in aanmerking genomen op de voet van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964).
3.2.
Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag een voordeel in aanmerking heeft genomen ter zake van het privégebruik van de auto. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen zijn de klachten gericht.
3.3.
De eerste klacht is gericht tegen ’s Hofs verwerping van belanghebbendes standpunt dat bij de berekening van het voordeel ter zake van het privégebruik van de auto de waarderingsregels van artikel 13bis van de Wet LB 1964 buiten aanmerking moeten blijven.
De klacht berust op de opvatting dat de formele wetgever niet bevoegd was artikel 13bis van de Wet LB 1964 in te voeren, omdat hij de regelgevende bevoegdheid tot het stellen van waarderingsregels met betrekking tot niet in geld genoten loon had gedelegeerd in artikel 13, lid 2, van de Wet LB 1964, welke delegatie niet was ingetrokken. Voor deze opvatting is echter geen steun te vinden in het recht. ’s Hofs oordeel is dan ook juist. De eerste klacht faalt.
3.4.
De overige klachten falen op de gronden vermeld in de onderdelen 5.23 tot en met 5.26 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.