Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 2 juli 2013, nr. BK-12/00836, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over een op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting, waarbij de belanghebbende in cassatie ging tegen de uitspraak van 2 juli 2013, nr. BK-12/00836. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klacht geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klacht klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.