Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"In deze zaak heeft het openbaar Ministerie op grond van de bevoegdheid vastgelegd in art. 126nd Sv bewakingsbeelden gevorderd van voetbalvereniging FC Utrecht. Deze vordering treft u op pagina 147 van het dossier. Uw Hof is ambtshalve bekend met de jurisprudentie van de Hoge Raad van 23 maart 2010 (LJN: BK6331). In dit arrest behandelt de Hoge Raad de vraag of beelden wellicht gevoelige gegevens zijn in de zin van artikel 126nf eerste lid, juncto 126nd tweede lid, derde volzin, die uitsluitend na machtiging van de Rechter-Commissaris hiertoe gevorderd mogen worden (126nf/126uf WvSv). De conclusie van de Hoge Raad is dat dit, nu uit beelden direct het ras van een persoon bepaald kan worden, wel degelijk het geval is. Beelden leveren gevoelige informatie, aldus de Hoge Raad.
Nu ben ik mij natuurlijk bewust van het feit dat deze jurisprudentie enigszins achterhaald is en dat uw Hof in een latere uitspraak ook al heeft aangenomen dat dit dan weer niet zozeer geldt voor beelden afkomstig van beveiligingscamera's (LJN: BM6941). Ik zal om die reden ook niet de onrechtmatigheid van het verkrijgen van deze beelden bepleiten, maar wat voor de verdediging in deze zaak echter wel van belang is, is het feit dat duidelijk is, dat we dus op een scheidslijn zitten. Het opvragen van de beelden met gevoelige informatie zonder voorafgaande machtiging van de Rechter Commissaris kan dan misschien nog net rechtmatig geacht worden. Het vervolgens klakkeloos in landelijke media publiceren van diezelfde beelden is dat wat de verdediging betreft absoluut niet! Ik vraag mij af op grond van welke strafvorderlijke bevoegdheid men besloten heeft deze gevoelige beelden te publiceren? Voor het publiceren van deze gevoelige gegevens bestaat namelijk geen enkele specifieke wettelijke grondslag. En dat brengt mij terug bij wat ik zo-even al heb opgemerkt over het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel. Er is geen wettelijke grondslag voor publicatie van de afbeeldingen van de heren die vandaag in het verdachtenbankje zitten. Het is desondanks vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor de uitoefening van strafvorderlijke onderzoeksbevoegdheden een wettelijke basis dient te bestaan.
Alléén voor zover het gaat om beperkte inbreuken op grond- of mensenrechten, kan de grondslag daarvoor worden gevonden in de algemene bevoegdheid scheppende artikelen te weten artikel 2 van de Politiewet en artikel 141 en 142 van het WvSv. Maar we hebben het in dit geval toch niet over een beperkte inbreuk? Het levensgroot publiceren van haarscherpe foto's van jongens die een voetbalwedstrijd bekijken in de landelijke media en op de landelijke TV mag toch geen beperkte inbreuk op het recht op de grondrechten genoemd worden? Neen, het is een flagrante schending van de privacy.
Wij menen dat deze gang van zaken absoluut onrechtmatig is! Door aldus te handelen heeft de politie de grenzen ver overschreden. Wat de verdediging betreft kan dit niet zonder consequenties blijven.
Het tonen van de beelden heeft geleid tot het herkennen van de verdachten die hier thans voor u zijn verschenen. Wij stellen dat het tonen van die beelden onrechtmatig geweest is. Waren de beelden niet getoond, dan had er geen herkenning van de verdachten plaats gehad. Daarmee bepleit ik dus dat het bewijs onder deze strafzaak weg gevallen is. Primair vragen wij u om die reden de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde."