[verweerder] heeft in conventie, voor zover in cassatie van belang, vernietiging van de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde samenlevingsovereenkomsten gevorderd wegens dwaling. [eiseres] heeft in reconventie nakoming van de samenlevingsovereenkomsten gevorderd.
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen, en in reconventie een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het hof heeft het vonnis in conventie vernietigd en beide samenlevingsovereenkomsten op grond van dwaling vernietigd. Daartoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
[eiseres] en [verweerder] hebben al vanaf 1980 een affectieve relatie. Door het sluiten van de samenlevingsovereenkomst op 3 augustus 2004 is [eiseres] in een betere positie komen te verkeren dan daarvoor. (rov. 5.13) Partijen hadden geen open relatie, in die zin dat tussentijdse affaires met derden normaal of geaccepteerd waren. Beide partijen hebben wel een zodanige relatie gehad, [verweerder] kennelijk rond 1992 en [eiseres] in 2003 en 2004. Ook zijn partijen het erover eens dat, nadat de relatie tussen [eiseres] en [betrokkene 1] voor de eerste keer was verbroken, partijen meerdere gesprekken hebben gevoerd om een en ander te evalueren en om te bespreken hoe zij de toekomst zagen. Na verloop van tijd hebben partijen besloten om gezamenlijk door te gaan. (rov. 5.14) Het hof acht bewezen dat [eiseres] en [betrokkene 1] in ieder geval een relatie hebben gehad vanaf augustus 2003 tot en met 31 december 2003 en ook in ieder geval in juni tot eind juli 2004 (rov. 5.15-5.16). Tussen eind juli 2004 en de ondertekening van de eerste samenlevingsovereenkomst zitten slechts enkele dagen. Gezien de stellingen van partijen, dat meerdere en uitvoerige gesprekken hebben plaatsgevonden na de eerste beëindiging van de relatie tussen [eiseres] en [betrokkene 1], kan het hof de stelling van [eiseres] dat zij [verweerder] in die korte periode heeft geïnformeerd omtrent de hervatting en beëindiging van haar relatie met [betrokkene 1], waarna binnen enkele dagen een eerste samenlevingsovereenkomst wordt getekend, niet volgen. In hoger beroep heeft zij geen bewijs van deze stelling aangeboden en het hof ziet geen aanleiding [eiseres] ambtshalve hiertoe toe te laten, zodat zij niet wordt toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling. Het hof stelt derhalve rechtens vast dat de samenlevingsovereenkomst van 3 augustus 2004 is gesloten op een tijdstip dat [verweerder] niet op de hoogte was van de hervatting van de relatie van [eiseres] met [betrokkene 1]. (rov. 5.17)
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat [verweerder] onder invloed van dwaling de samenlevingsovereenkomst van 3 augustus 2004 is aangegaan. Nadat de relatie tussen [eiseres] en [betrokkene 1] voor het eerst was verbroken, eind december 2003, hebben partijen immers wegens de impact op hun relatie uitvoerig bij de consequenties daarvan stilgestaan. Alvorens de eerste samenlevingsovereenkomst werd gesloten, had [eiseres] [verweerder] derhalve moeten inlichten over de hervatting van de relatie met [betrokkene 1]. Het is evident dat [verweerder] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet op dat moment en niet met dezelfde inhoud zou hebben gesloten. (rov. 5.18)
Nu niet is gebleken dat ten tijde van het sluiten van de tweede samenlevingsovereenkomst op 29 april 2005 de omstandigheden anders waren en deze samenlevingsovereenkomst kennelijk slechts om logistieke redenen is vastgesteld en in wezen slechts een herformulering is van hetgeen partijen al eerder waren overeengekomen, volgt deze het lot van de eerste samenlevingsovereenkomst. (rov. 5.18)
3.3.1Onderdeel 1.1 is gericht tegen de verwerping door het hof van de stelling van [eiseres] dat zij [verweerder] tussen eind juli 2004 en 3 augustus 2004 heeft ingelicht over de hervatting en beëindiging van de relatie met [betrokkene 1], en tegen het oordeel dat [eiseres] geen bewijs van haar stelling heeft aangeboden (rov. 5.17). Volgens het onderdeel zijn deze oordelen onjuist of onbegrijpelijk, aangezien die stelling een betwisting inhoudt van de door [verweerder] gestelde onjuiste voorstelling van zaken, waarvan de bewijslast op [verweerder] rust.
3.3.2Aan het bestreden oordeel gaat vooraf dat het hof heeft vermeld dat in geschil is of sprake is van dwaling bij de totstandkoming van de samenlevingsovereenkomsten (rov. 5.2). De door het hof samengevatte stellingen van [verweerder] komen erop neer dat hij de samenlevingsovereenkomsten onder invloed van dwaling heeft gesloten doordat hem niet bekend was dat de relatie tussen [eiseres] en [betrokkene 1] was hervat, en hij deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten.
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat [eiseres] die stellingen van [verweerder] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, waar het heeft overwogen dat het de door het onderdeel aangehaalde stelling van [eiseres] niet kan volgen en heeft vastgesteld dat de samenlevingsovereenkomst van 3 augustus 2004 is gesloten op een tijdstip dat [verweerder] niet op de hoogte was van de hervatting van de relatie van [eiseres] met [betrokkene 1] (rov. 5.17).
In dit oordeel ligt het
–juiste
–uitgangspunt besloten dat de bewijslast ter zake van de door [verweerder] gestelde dwaling op hem rust.
Hetgeen het hof daarna heeft overwogen omtrent het bewijsaanbod van [eiseres], kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor bewijslevering door [eiseres] was naar het oordeel van het hof geen plaats, omdat zij de stellingen van [verweerder] onvoldoende gemotiveerd had betwist.
Het onderdeel faalt.