Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was betrokken bij ongeregeldheden die plaatsvonden tijdens en na een voetbalwedstrijd tussen FC Utrecht en FC Twente op 4 december 2011. Tijdens deze ongeregeldheden werden camerabeelden van de verdachte openbaar gemaakt via de internetsite van de politie, wat leidde tot zijn herkenning en aanhouding. De verdachte stelde dat het tonen van deze beelden onrechtmatig was en dat dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat de politie op basis van artikel 2 van de Politiewet 1993 in combinatie met de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering een wettelijke grondslag had voor het tonen van de beelden op internet. Het Hof had vastgesteld dat de gebruikte opsporingsmethode proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat eerdere oproepen aan de verdachte om zich te melden geen effect hadden gehad.
De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verwerping van het verweer van de verdachte werd als niet onbegrijpelijk beschouwd, en er was geen noodzaak voor nadere motivering. De middelen van de verdachte faalden, en het beroep werd verworpen.
Deze uitspraak benadrukt de afweging tussen privacy en de noodzaak van opsporing in strafzaken, en bevestigt dat de politie onder bepaalde omstandigheden bevoegd is om beelden van verdachten openbaar te maken.