Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 17 juli 2012. Het zaaknummer van het Gerechtshof was 21/001373-12. De verdachte, geboren in 1992, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. Dit betekent dat het voorschrift van artikel 437, tweede lid, Sv niet in acht is genomen. Gezien deze omstandigheden kon de Hoge Raad de verdachte niet ontvangen in het beroep.
De beslissing van de Hoge Raad was dan ook om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.