Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 29 november 2012, nr. 11/00353, betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De belanghebbende had een naheffingsaanslag ontvangen vanwege de verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak, alsook een boete. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boete, heeft de Inspecteur deze handhaafd. De Rechtbank te Haarlem heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar enkel de boetebeschikking vernietigd. Hierna heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.
Tegen de uitspraak van het Hof heeft de belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De belanghebbende heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om verder te motiveren, aangezien de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen.
De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven.