In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 13 september 2013, met de nummers AWB 12/3453 en AWB 12/3454. De Rechtbank had zich uitgesproken over het verzet van belanghebbenden tegen de uitreiking van formulieren voor de Opgaaf wereldinkomen. Belanghebbenden hebben hun beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbenden een conclusie van repliek hebben ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbenden beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft, in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.