ECLI:NL:HR:2014:37

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
11/04899
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de betrokkene niet-ontvankelijk was, omdat niet kon worden vastgesteld of de dag van de uitspraak op de terechtzitting van 14 juli 2010 was bekendgemaakt. De Hoge Raad stelt vast dat er geen proces-verbaal van deze zitting was opgemaakt, waardoor de bekendmaking van de uitspraak niet kon worden afgeleid uit de aantekeningen op de zittingslijst. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof dat het hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn was ingesteld, ontoereikend gemotiveerd is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De zaak is aanhangig gemaakt door de betrokkene, die werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Kuijper. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad heeft de argumenten van de Advocaat-Generaal gevolgd en heeft de zaak terugverwezen, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

7 januari 2014
Strafkamer
nr. 11/04899 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 augustus 2011, nummer 23/003535-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de betrokkene ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.2.
Het Hof heeft de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Het vonnis waarvan beroep is op tegenspraak gewezen op 4 augustus 2010. De oproeping voor de zitting van 14 juli 2010 was aan de veroordeelde op 25 juni 2010 in persoon uitgereikt. Namens de veroordeelde is het hoger beroep ingesteld op 23 augustus [de Hoge Raad begrijpt:] 2010, derhalve niet binnen de daarvoor geldende termijn van veertien dagen die aanving op eerstgenoemde datum, als bepaald in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering.
De gemachtigde raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte dient te worden ontvangen in het hoger beroep, gelet op het volgende. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 juli 2010, toen het onderzoek is gesloten, is geen melding gedaan van de datum waarop het vonnis zou worden uitgesproken. De toenmalige raadsman van de verdachte en kantoorgenoot van de huidige raadsman, mr. R. Lonterman, heeft pas bij terugkeer van vakantie vernomen dat op 4 augustus 2010 vonnis was gewezen en heeft direct daartegen hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting een kopie overgelegd van de zittingslijst van de rechtbank van 14 juli 2010. Daarop is met betrekking tot de onderhavige zaak vermeld dat namens mr. R. Lonterman mr. H. Bakker is verschenen en dat deze gemachtigd was namens de veroordeelde op te treden. Voorts is bij de onderhavige zaak op deze zittingslijst vermeld dat de uitspraak is op 4 augustus 2010 te 13.00 uur. De advocaat-generaal gaat op grond van deze aantekeningen ervan uit dat mr. Bakker is aangezegd dat uitspraak zou worden gedaan op 4 augustus 2010. De advocaat-generaal is van oordeel dat de veroordeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep, nu het hoger beroep niet binnen veertien dagen na de uitspraak is ingesteld.
Het hof overweegt het volgende. Van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2010 is in de onderhavige zaak geen proces-verbaal opgemaakt. Gelet op de aantekeningen op de door de advocaat-generaal overgelegde zittingslijst van 14 juli 2010 is het hof echter van oordeel dat de stelling van de raadsman dat op die datum de uitspraakdatum niet bekend is gemaakt en dat deze datum daarom bij de verdediging en de veroordeelde niet bekend kon zijn, niet aannemelijk is geworden. Ten overvloede overweegt het hof dat het hof ambtshalve op de hoogte is van de omstandigheid dat in een met de zaak van de veroordeelde samenhangende ontnemingszaak welke zaak eveneens ter terechtzitting van het hof van 9 augustus 2011 is behandeld, het onderzoek ter terechtzitting eveneens is gesloten op 14 juli 2010 en dat blijkens het in die zaak opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting is medegedeeld dat op 4 augustus 2010 uitspraak zou worden gedaan.(...)"
2.3.
Art. 511e, eerste en tweede lid, Sv luidde tot 1 juli 2011 als volgt:
"1. Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
(...)
b. de rechtbank niet gebonden is aan het voorschrift van artikel 345 betreffende de termijn waarbinnen uitspraak dient te worden gedaan.
2. Indien de dag der uitspraak niet ter terechtzitting aan degene op wie de vordering betrekking heeft is medegedeeld, wordt hem daarvan, behoudens de gevallen waarin de politierechter op voet van artikel 378, eerste lid, uitspraak doet, zodra die dag is bepaald, een kennisgeving betekend."
2.4.
Nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat een proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 14 juli 2010 niet is opgemaakt, kan niet worden vastgesteld of de dag van de uitspraak op de terechtzitting van 14 juli 2010 is bekendgemaakt. Het proces-verbaal van de terechtzitting is in beginsel de enige kenbron voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen (vgl. HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1993). Anders dan het Hof heeft geoordeeld kan die bekendmaking niet worden afgeleid uit de aantekeningen op de door de Advocaat-Generaal bij het Hof overgelegde zittingslijst van de terechtzitting van de Rechtbank van 14 juli 2010. Het oordeel van het Hof dat binnen 14 dagen na de uitspraak van de Rechtbank door de betrokkene hoger beroep had moeten worden ingesteld, is ontoereikend gemotiveerd. Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2014.