Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
19 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tenuitvoerlegging van een vordering tot lijfsdwang ter incasso van kinderalimentatie. De eiser, de man, had beroep in cassatie ingesteld tegen het eindarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 oktober 2013 was gewezen. De man was in deze procedure vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S. Kousedghi, terwijl de vrouw, de verweerster in cassatie, niet verschenen was. De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 7 augustus 2012 en de tussen- en eindarresten van het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de man dan ook verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.